Voormalige St.Willibrorduskerk en pastorie Ecrevissestraat door de jaren heen

De oude toren op het Overbroekplein in Obbicht markeert de plaats waar bijna drie eeuwen een parochiekerk heeft gestaan. Al voor 1643 stond er een parochiekerk op wat nu Kerkeweerd heet en aan de overkant van de Maas tot de gemeente Dilsen-Stokkem behoort. Nadat het dorp Obbicht in 1643 door een overstroming van de Maas nagenoeg van de aardbodem verdween (meer dan 100 Obbichtenaren verdronken, sommigen noemen zelfs een getal van 400 doden), werd in 1688 in het gehucht Overbroek een nieuwe kerk gebouwd, de St.Willibrorduskerk. In die tussenliggende 45 jaren deed de kapel van het toen nog middeleeuwse kasteel dienst als parochiekerk en maakte men bij sterfgevallen gebruik van de klok van de kerk van Papenhoven.

Toen de nieuwe kerk klaar en ingezegend was, werd in 1688 de eerste dopeling, Hendricus Demandt, ten doop gehouden en bij die gelegenheid nam pastoor Egidius Straven een verstrekkend besluit: “Overbroek wordt voortaan Obbicht genoemd.” Niemand verzette zich daartegen en aldus geschiedde.

Brand

Bijna twee eeuwen later in 1825 werd Obbicht opnieuw getroffen door een ramp. Een grote brand, ontstaan in de papiermolen van de familie Ecrevisse, verwoestte opnieuw een groot deel van het dorp, dat toen ongeveer tweehonderd inwoners had. ’s Avonds waren kerk, pastorie en 34 huizen, 23 stallen en schuren volledig vernield; 39 varkens kwamen om. Slechts zeven huizen bleven gespaard waaronder een groot deel van de kerk. De arme, geruïneerde bewoners konden slechts wat schamele bezittingen in veiligheid brengen. Familie en buren vingen de gedupeerden op. De schade werd begroot op 42.707 gulden. Al gauw kwamen er hulpacties op gang en op last van Gedeputeerde Staten werd in de hele provincie gecollecteerd en kwam er een provinciale subsidie.

Met de steun van velen werd door architect Nicolaas Dukers uit Limbricht op de oude fundamenten een nieuwe St.Willibrorduskerk gebouwd die tot 1903 dienst deed. Het was een waterstaatskerkje met spitsbogen in neoclassicistische stijl. Het schip was 12,37 m lang en 7,24 m breed. De toren met naaldspits had de ingang van de kerk aan de zuidzijde. Op 29 oktober 1828 vond de plechtige inwijding plaats van de nieuwe kerk.

1903: kerk wordt afgebroken

Onder het pastoraat van Pastoor J. Schijns was die kerk te klein geworden en werd in 1903 afgebroken. Alleen de toren uit 1825 bleef gespaard en niet alleen de toren zelf werd met 6 meter verhoogd maar ook de spits, eveneens met 6 meter. Daarmee werd de totale hoogte 33 meter. Er werd een driebeukige neogotische kerk met een ronde apsis in gebruik genomen. Tijdens de bouw werd er een noodkerk ingericht in de garage van de pastorie aan de Dorpstraat.
Interieur, altaar en communiebank werden vernieuwd en de vier bestaande gebrandschilderde ramen werden gerestaureerd door de Gebr. Den Rooijen uit Roermond. Waarschijnlijk zijn de ramen van het H. Hart en van St.Willibrordus twee ramen uit deze groep. Het raam van de H.Antonius is pas in 1925 geschonken. Zelfs de uit hout gesneden beelden werden in 1933 opgeknapt in het atelier van Pierre Cuypers.

Bij de bouw van de Oude St. Willibrorduskerk was ook een kerkhof voorzien en na de grote brand in 1825 bleef dat bestaan. Tot 1923 werden hier de overleden Obbichtenaren begraven. Het kerkhof was van 1688 tot 1968 gesitueerd op de plek waar nu het Overbroekplein is.

Onder andere omdat het kerkhof te klein werd, had het toenmalig kerkbestuur in 1933 al een nieuwe plek gevonden om de doden te begraven: midden in de natuur aan de Hitsberg. In datzelfde jaar werd midden op het kerkplein het H. Hartbeeld geplaatst dat na de sloop van het kerkschip in 1983 naast de tegenwoordige kerk werd opgesteld.

In de jaren 50 groeide het aantal inwoners duidelijk en bleek ook deze St.Willibrorduskerk te klein. Er gingen regelmatig stemmen op om de kerk te verbouwen. In 1955 werd een poging gedaan de kerk uit te breiden. Pastoor Rijcken was een groot voorstander van dit plan maar hij vertrok in 1958 uit Obbicht en pastoor Soons richtte zich meer op de verfraaiing van het bestaande gebouw.

Kerkbestuur, gemeentebestuur en parochianen konden het niet eens worden over een oplossing voor de te kleine kerk. Plannen verdwenen in een la, mede door de dood van pastoor Soons in 1962.

Met de komst van pastoor H.J. Gulikers in 1962 werden de plannen opnieuw bekeken. Op 12 november 1963 werd al aangegeven dat de bisschoppelijke voorkeur uitging naar de bouw van een nieuwe kerk. Een door architect Th.Oberndorff uit Sittard in 1963 gemaakt ontwerp voor uitbreiding van de kerk werd door het bisdom afgekeurd.

Toen in 1965 bisschop Mgr. Lemmens op visitatie kwam, drukte hij het toenmalig kerkbestuur op het hart om een nieuwe kerk te bouwen; het aantal extra zitplaatsen was te gering, uitbreiding was nagenoeg onmogelijk gelet op de beschikbare ruimte, er was duidelijk sprake van achterstallig onderhoud en herstel zou erg kostbaar worden. Ook de concessies die gedaan moesten worden aan de moderne liturgievieringen waren te groot.

De kogel was, bijna letterlijk, door de kerk: de oude St.Willibrorduskerk moest afgebroken worden, dit tot verdriet van veel parochianen voor wie de kerk een belangrijke plek in hun leven was met veel herinneringen…hun huwelijksvoltrekking, het dopen van de kinderen, de communies, de laatste groet aan hun overleden dierbaren en ga zo maar door.

Architect Oberndorff kreeg alsnog de opdracht om een nieuwe kerk te ontwerpen.

De huurder van de woning aan de Dorpstraat 18 (voormalige pastorie en op dat moment verhuurd aan Schoutissen, stoffenwinkel) had de mogelijkheid gekregen het pand te kopen voor een bedrag van 20.000 gulden maar bood in eerste instantie slechts 5000 gulden. Schoutissen wilde in november 1967 maximaal 7500 gulden betalen.

In mei 1968 besloot het kerkbestuur de kerk met aangrenzende weide en kerkhof te verkopen evenals het oude patronaat met aangrenzende woning, de woning Dorpstraat 18 en het brandspuithuisje in de Oude Raadhuisstraat, dit voor een totaalbedrag van 62.500 gulden.

In november 1968 kreeg het kerkbestuur te horen dat Gedeputeerde Staten de aankoop door de gemeente had geaccordeerd.

De oude kleuterschool en het voormalige gemeentehuis aan de Schoolstraat werden afgebroken en maakten plaats voor het nieuwe kerkgebouw met pastorie en gemeenschapshuis, gebouwd op de plek van het oude voetbalveld aan de St.Willibrorduslaan .

Huidige St.Willibrorduskerk

De bouw begon in 1966 en de consecratie volgde op 6 april 1968, waarmee de nieuwe kerk in gebruik was genomen.

Voor de oude kerk werd onderzocht of deze geschikt te maken was als sporthal of instructiebad, maar deze plannen zijn niet uitgevoerd. In 1970 werd de kerk verkocht aan de gemeente en, nadat de apsis was afgebroken, in gebruik genomen als opslagloods. Na de gemeentelijke herindeling in 1984, toen de zelfstandige gemeente Obbicht en Papenhoven opging in de gemeente Born, was het niet meer nodig de oude kerk te gebruiken als opslagplaats en werd besloten de kerk af te breken: in 1984 werd het schip gesloopt.

bijlage 1: Willibrorduskerk Obbicht wordt gemeentelijk zwembad
bijlage 2: Plan voor sloop kerk met behoud van toren;bejaardenwoningen op “gewijde” grond in Obbicht?

Afbraak van de oude St.-Willibrorduskerk

“ECREVISSE ZAL DE KIRK MISSE”…zo luidt de kop van een krantenartikel van 13 maart 1984 als begonnen wordt met de sloop van de kerk. De klus zal ongeveer 25 dagen in beslag gaan nemen. Alleen de toren van de uit 1903 daterende kerk zal blijven staan.

bijlage 3: “Ecrevisse zal de kirk misse”

Onderstaand gedicht werd geschreven door mevr. Beek- de Crau, niet alleen onderwijzeres aan de toenmalige gemengde lagere school in Obbicht, maar ook schrijfster van gedichten.

Begonnen wordt met het verwijderen van de gebrandschilderde ramen en de gedenksteen die herinnert aan de grote brand in 1825.

De neogotische gebrandschilderde ramen van de oude kerk vond men gedateerd gelet op het modernistische karakter van de nieuwe kerk; ze kregen in de nieuwe St.Williborduskerk geen plaats, tot groot ongenoegen van veel parochianen.

bijlage 4: Oude kerk Obbicht voor de bijl
bijlage 5: Oude kerk Obbicht bijna gesloopt
bijlage 6: Toren herinnert aan oude kerk Obbicht

Alle gebrandschilderde ramen werden deskundig uit de muur gehaald en volgens het college van B&W Born veilig en deskundig opgeslagen in de gemeenteloods in Born. Maar al in 1984 werd besloten om drie ramen “in bruikleen”te geven aan het
Dr. Engelsoord in Maasbracht. Het bestuur mocht ze daar plaatsen maar niet verkopen of op een andere plek aanbrengen zonder toestemming van de gemeente Born. Inmiddels zijn de ramen onvindbaar.

Slechts één raam, het ronde raam achter in de kerk boven den “okzoal”, is in de gemeenteloods rechtstandig opgeslagen waardoor het de minste beschadigingen heeft opgelopen.

Het Kerkbestuur nam in 1988 het initiatief om na te gaan of het grote ronde raam niet gered kon worden voordat het helemaal in diggelen ligt. Zij besluiten, na overleg met het Ecrevissecomité, het raam te reconstrueren en in de nieuwe St.Willibrorduskerk een plaats te geven. Daar hangt het nog steeds.

De restanten van de drie overblijvende ramen (H. Maria, St.Joseph en het Gerlachusraam) zijn overgedragen aan het Ecrevissecomité.

De bedoeling was ze in een later stadium in de toren terug te plaatsen; de toren bleef namelijk behouden. Lees daarover meer in Willibrorduskapel in de oude kerktoren.

Het veilig en deskundig opbergen van deze ramen in de gemeenteloods liet zeer te wensen over. Gebroken en in scherven zijn de ramen teruggekomen in Obbicht waarna ze vele jaren zijn opgeslagen op de zolder van het timmerbedrijf van Herman Derix.

Uiteindelijk zijn het Gerlachusraam en Mariaraam respectievelijk gereconstrueerd en opnieuw gemaakt en hebben ze sinds 2018 een mooie plek in de huidige St.Willibrorduskerk

U kunt daarover meer lezen in Glaskunst langs de Maas, te vinden op deze website en tevens in het door het Ecrevissecomité uitgebrachte boek “Glaskunst langs de Maas, de verhalen achter de ramen”, via het Ecrevissecomité te koop voor €10,-

Graftombe aangetroffen

Bij de afbraak van het oude kerkgebouw kwam er een graftombe tevoorschijn van de gebroeders De Paludé, de twee eerste kasteelheren van het Obbichtse kasteel in de 18de eeuw. Uit het oude overlijdensregister van Obbicht was Jean Knoors al duidelijk geworden dat de gebroeders in een graftombe onder de kerk lagen, maar de vraag was of de tombe in de loop der jaren, waarin de kerk de nodige veranderingen onderging (de brand in 1825 en in 1904 een nieuwe kerk op hetzelfde stuk grond), niet was leeggeruimd of dichtgegooid. Op 11 mei 1984 werd het duidelijk. Het terrein van de kerk in afbraak was inmiddels een aantrekkelijk speelveld geworden voor de kinderen van Obbicht: klimmen, klauteren, spanning en sensatie…zeker op het moment dat zij hun ouders menselijke botten toonden die ze gevonden hadden in de grond!

Er lag een gemetselde grafkelder van 2.38m bij 1.22m onder de vloer van de kerk. Ook de resten van de trap die naar de kelder leidde werden teruggevonden; de plaat die de trap afdekte is niet teruggevonden. Meteen na de vondst werd de sloop stilgelegd.

Het kasteel van Obbicht, in de vorm waarin het nu gerestaureerd is, werd in 1780 gebouwd door Antoine Guillaume de Paludé. Hij overleed in 1787 en zijn lichaam werd begraven in de graftombe die werd gevonden onder de kerk die in 1688 was gebouwd. Na zijn dood ontstond er een familietwist tussen een broer en een zwager van Antoine Guillaume over diens opvolging. Zijn broer, Johannus Hendrikus Philipus de Paludé, won de twist maar hij had niet lang profijt van de heerlijkheid Obbicht: hij stierf 3 jaar later in 1790 waarna zijn lichaam werd bijgezet in de graftombe van zijn broer.

Veel is er trouwens niet teruggevonden van de gebroeders: slechts enkele botresten die meteen ter aarde zijn besteld op de begraafplaats in Obbicht. Er is geen verklaring gevonden voor het feit dat de schedels niet zijn teruggevonden. Ze zijn beiden aan een natuurlijke dood overleden dus onthoofding is uitgesloten. Een vergissing wordt ook uitgesloten, hoewel uit registers blijkt dat ook andere Obbichtenaren hun laatste rustplaats gevonden hebben onder de kerk. Waarschijnlijk zijn de schedels gewoon vergaan, want dat de afgelopen twee eeuwen flink hebben ingewerkt op de lijken blijkt ook al uit het feit dat er slechts botresten zijn gevonden. Ook is niet uitgesloten dat een pastoor de schedels heeft verkocht, niet ongebruikelijk in die tijd.

Jean Knoors heeft aan de gemeente voorgesteld de tombe niet op te ruimen maar op te vullen met grond zodat de grafkelder feitelijk blijft bestaan, al ligt er niemand meer in begraven.

Meteen aansluitend hebben de gebroeders een herbegrafenis gekregen op het kerkhof van Obbicht waar een klein graf werd gegraven waarin de resten van de adellijke heren zichtbaar waren neergelegd. Op hun graf is een grafsteen geplaatst waarin de namen zijn gebeiteld.

Pastoor Bakker van Obbicht verrichtte de absoute in aanwezigheid van wethouder Theo van Sloun van Born, enkele inwoners uit het dorp en onder grote belangstelling van de hoogste klassen van de basisschool. Vóór de herbegrafenis vertelde Jean Knoors het verhaal van de Paludé’s aan de belangstellenden.

bijlage 7: De “Kasteelheren”krijgen grafplaat

Uit het puin van de oude kerk kwamen nog historische vondsten tevoorschijn: de “tweede steen”van Stokkem, een keersteen van een nog oudere kerk, toentertijd gelegen tegenover het nu Belgische Stokkem en in 1643 meegevoerd door de Maas. Dit marmeren bouwelement heeft een plaats gekregen op het Oranjeplein naast een al eerder ontdekte identieke “Steen van Stokkem””.

U kunt daar meer over lezen in Sjtein van Sjtokkem

Oude pastorie aan de Ecrevissestraat 18

(voorheen Dorpstraat)

Helaas zijn er tot nu toe weinig gegevens te vinden over de oude pastorie, behorend bij de toenmalige St. Willibrorduskerk. Het pand gebouwd in 1880. De oude fundamenten van de pastorie die er dáárvoor lag, liggen er nog steeds. Ze liggen onder het gedeelte waar tot voor kort de Huisartsenpraktijk was gevestigd, de aanbouw tussen het woonhuis en de huidige St. Willibrorduskapel. Ze zijn weer netjes toegedekt. De oudere pastorie is in de andere richting gebouwd.

Jean Knoors schreef daarover in zijn boekje De oude toren van Obbicht 1985. Het huis heeft dikke massieve muren die breed beginnen en smaller naar boven eindigen. De tussenmuren bestaan uit stukken hout, steen, paardenhaar etc. De verdiepingen steunen o.a. op de doorlopende kozijnen van de binnendeuren. Het pand had geen toilet binnen en ook geen badkamer. Wel een wijnkelder! Tot 1940 heeft de pastorie gefunctioneerd als pastorie. De toenmalige pastoor vond het een bouwval die niet meer te restaureren viel. Het tegendeel is bewezen: het is nog steeds een mooi pand. Na 1940 is het verhuurd aan particulieren, behalve de salon van de pastoor; daar zijn nog vele vergaderingen gehouden.

De familie Schoutissen heeft er tot de 70er jaren gewoond en een stoffenwinkel gehad. In 1978 hebben de huisartsen Flos en van Galen het pand gekocht en er een woonhuis voor de huisarts van gemaakt met in de bijgebouwen een praktijk. Huisarts Link, die vervolgens bijna 40 jaar als huisarts gevestigd was in dit pand, heeft het gebouw zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat verbouwd en zo is het nu nog steeds.

Hoezo bouwval? De woning is notabene aangemerkt als gemeentelijk monument. Een gemeentelijk monument is een pand van regionaal of plaatselijk belang. Gemeenten in Nederland bepalen zelf welke bijzondere gebouwen ze op de gemeentelijke monumentenlijst zetten. Sinds 2020 wordt het pand bewoond door de familie Renckens.